Ik ben een impresariaat dat makers ondersteunt. Makers die samen een mozaïek vormen van stemmen, stijlen en ideeën.

Een hokje voor diversiteit, wil ik dat?

We zitten op kantoor. Dinsdagmiddag. Aan de overlegtafel met een bakkie erbij natuurlijk, zo noemen we dat hier, want ja: Bannink. Zoals altijd begint het met een grap, een plagerijtje, een verwijzing naar iets met een maker die een deadline mist of een boeking die helemaal misloopt. We werken hard, maar we lachen harder. Het team is de afgelopen maanden verdubbeld. Waar we eerst met z’n drietjes overlegden, zitten we nu opeens met zes mensen aan tafel. Frisse ideeën, jonge energie, collega’s met uitspraken die ik soms moet googelen voor ik begrijp of ze beledigend zijn of juist briljant.

We zijn midden in flinke veranderingen. Nieuwe processen, een andere brochure, vers aanbod. Dus we sparren wat af. Heerlijk, leerzaam en soms ook bloedirritant. We bespreken de resultaten van een enquête die we onder programmeurs hebben uitgezet. Of onze brochure aansluit, of ons aanbod duidelijk is, wat beter kan. Ik hou daarvan. Beleid maken op basis van echte input. Tot mijn jonge collega zegt: “Er was ook een suggestie voor een nieuw icoontje, voor representatie en diversiteit. Dit theater programmeert alleen nog maar representatief aanbod en wil dat kunnen filteren.” En ik voel het meteen. Die tinteling van weerstand. Mijn koffie laat ik staan. En voor ik het weet hoor ik mezelf, veel te fel, zeggen: “Maar hóe dan? Representatief… ten opzichte van wat precies? Tegenover welk publiek? Moeten de makers representatief of divers zijn of de voorstellingen? Divers tegenover de norm, maar welke norm?”

Mijn collega schrikt. Ze bedoelde het goed. En ik had het vriendelijker kunnen brengen. Maar het raakte me. Ze zegt: “Maar dit is toch bedoeld zodat theaters meer gelijkheid en zichtbaarheid kunnen creëren?” En ik knik. Want ik weet dat het met de beste bedoelingen komt. En toch schuurt het. Want wat er dan van mij gevraagd wordt, is om makers, voorstellingen, in een hokje te plaatsen. Op basis van iets zichtbaars of juist iets onzichtbaars. Iets dat misschien geen onderdeel is van iemands werk. En dan is het ineens niet meer inclusief. Dan is het een sticker, een stempel, een hokje. Een norm die zijn eigen nieuwe norm stelt. Die óók weer uitsluit. Die makers creëert die het dan ineens níét zijn. Die van mij vraagt te bepalen wie zichtbaar genoeg afwijkt van ‘de norm’ om mee te tellen.

En dat wringt. Want wat vragen ze dan van mij? Dat ik makers in hokjes duw? Zeg: jij bent wel representatief-divers-inclusief, jij niet? Maar ik ben geen theater met een publiek en een wijk met specifieke culturele achtergronden die zich ergens in, in het theater, het programma zich moet herkennen. Ik vertegenwoordig makers. Geen instelling die breed en inclusief programmeert voor één stad. Ik ben een impresariaat. Mijn makers zijn representatief voor hún verhaal, hún vorm, hún achtergrond, hún zeggingskracht. Soms zijn dat biculturele, queer, activistisch, maatschappelijk kritische verhalen en soms poëtisch of juist laagdrempelig. Soms is het diversiteit zichtbaar, soms gaat het er specifiek over en soms totaal niet. En wie ben ik dan om te bepalen of het verhaal of nog erger de maker ‘anders genoeg’ dan de norm is om als representatief te tellen?

Ik wil dat niet beoordelen. Niet onderhandelen met programmeurs over zichtbaarheid. Wanneer is het genoeg? Als de voorstelling gemaakt met zes culturele achtergronden toch twee witte spelers op het podium heeft? Als een queer maker een niet-queer rol speelt? Wat als iemand zichtbaar afwijkt maar er niet over gaat, of juist wel? En die Poolse maker die een stuk over migratie en integratie schreef, met witte poolse cast? Is dat dan wel of niet representatief? Moet ik dan wel of niet een icoontje plaatsen?
Ik denk aan alle keren dat mijn stal ‘te wit’ werd genoemd. En ik weet: daar zit een deel van mijn frustratie. Want een groot deel van mijn cultureel diverse makers is in het verleden vaak bekritiseerd in kwaliteit, omdat het dus niet in de ‘witte theater norm’ paste. Ik denk aan Drumdrumdrum die ‘te luid’ wordt gevonden of ‘te weinig inhoudelijk’. Terwijl die kinderen van alle achtergronden laat dansen van geluk. Aan die Braziliaanse zangeres die niet verstaanbaar genoeg zou zijn en niet werd geboekt. Aan die Afrikaanse verteller die qua vorm te klein werd bevonden met zijn decor van oude blikjes, voor in een theater. Dat sprookje uit Java dat niemand kende. De voorstelling over genderdiversiteit die in Duitsland jaren tourt, maar hier ‘te expliciet’ heet. Of Koning en Koning, nauwelijks geboekt, want ‘gevoelig’. Het is niet het icoontje dat in de weg zit. Het is de norm waarlangs jarenlang geprogrammeerd werd en nu nog steeds wordt.

Ik kan alleen makers helpen hún verhaal te vertellen, in hún vorm, met hún achtergrond. Ik probeer voorbij mijn witte theoretische vrouwelijke cis-blik te kijken. Kansen te creëren. Makers te motiveren om inclusief te werken. Maar ik wil niet bepalen of dat resultaat dan een label representatief, divers of inclusief verdient.

Later gingen we opnieuw in gesprek. Minder fel, meer open. Ze zei: “We moeten er misschien toch iets mee in deze tijd. Het is belangrijk dat die verhalen er zijn en dat die makers een kans krijgen. Misschien niet een icoon, maar wel iets.” En ze had gelijk. We categoriseren nu voorstellingen al onder ‘wereld en maatschappij’ als ze vertrekken vanuit maatschappelijke thema’s. We gaan de thematiek bij elke voorstelling beter benoemen. Als een voorstelling expliciet over representatie gaat, wordt dat daar zichtbaar. Daar kun je dan als programmeur op filteren. En we introduceren ook een icoontje voor prikkelarme voorstellingen. Want dát is toegankelijkheid waar voorstellingen op kunnen categoriseren, waar we programmeurs mee helpen en waar elk publiek iets aan heeft.

Maar een representatie-icoontje, puur op basis van uiterlijk of identiteit van de makers? Dat blijft voor mij een brug te ver. De inhoud wil ik wel in een hokje plaatsen, de mensen niet. Ik ben geen theater dat toegankelijk moet zijn voor één wijk. Ik ben een impresariaat dat makers ondersteunt. Makers die samen een mozaïek vormen van stemmen, stijlen en ideeën. Soms rauw, soms absurd, soms klein, soms juist uitbundig. Maar altijd, ergens, voor iemand, representatief. Misschien is dat precies genoeg.

En mocht je daar als programmeur anders over denken en het gevoel hebben dat ik voorbij ga aan een belangrijk punt, laat het me weten! Want die reactie in de enquête triggerde deze gedachtegang bij mij. Maar ik weet dat de betreffende programmeur die anoniem de enquête invulde, daar vast een hele goede en weloverwogen gedachte over heeft. En mij enkel van een tip wilde voorzien. Dat vind ik heel waardevol! Maar waar een enquête heerlijk is om beleid te toetsen, is die lastig om de inhoudelijk nuance te vatten. Of om echt van gedachte te wisselen en dat doe ik over dit onderwerp juist heel graag! Omdat dit me erg aan het hart gaat. Dus ik nodig iedereen met een andere mening tot gedachten uit wisseling. Iets wat we in deze tijden veel meer nodig hebben!

Karin Bannink